Verlichtingstheorie

Effect van variërende verlichting

Aan de hand van gevels en paden wordt hun visuele verandering door verschillende verlichtingen geïllustreerd.
Scene 1

De meest voor de hand liggende vorm van verlichting van een bouwlichaam met glazen gevels is de verlichting van het interieur. In het voorbeeld is de verlichte kubus omgeven door zuilen, die als zwarte lijnen een markant architectonisch beeld creëren.

Scene 2

Bij de volgende voorbeelden heeft de kubus een niet-verlichte gevel.

Licht vanuit de grond omlijst het bouwwerk. Van de grond tot aan het dak wordt het gebouw gelijkmatig verlicht. Door de zuilen aan de voorkant ontstaan schaduwen onder het plafond, die als onrustig ervaren kunnen worden.

Scene 3

Scene 3 laat licht zien dat uit het dak komt en dat rechtstreeks op de vloer van de arcade is gericht. Het vloeroppervlak wordt gelijkmatig verlicht. Vanuit de verte heeft het licht veeleer een subtiel effect.

Scene 4

Scene 4 heeft een spectaculairder effect. Het licht wordt vanuit de vloer door lange smalle inbouwschijnwerpers aan het plafond afgegeven. Deze zijn direct aan de zuilvoet in de grond ingebouwd en verlichten tegelijkertijd ook de naar binnen gerichte zijden. Vanuit de verte lijkt het of het dak van het gebouw boven de glazen kubus zweeft.

Scene 5

Nu volgt de omgekeerde positie van de armaturen. Het licht van inbouwschijnwerpers die aan de buitenkant voor de zuilen zijn ingebouwd omspeelt de zuilen en verlicht gedeeltelijk de plafondplaat. Deze manier van verlichten is zeer geschikt voor een boeiende enscenering van de architectuur.

Scene 6

Wanneer er ook sprake is van publiek, dan komt naast de verlichting uit scene 5 de benadrukking van de grondoppervlakken met licht binnen de arcades in aanmerking. Dit gebeurt met plafondinbouwarmaturen. Zo wordt de functionaliteit gecombineerd met de boeiende verlichting van het gebouw.

Vergelijking van het visuele effect van in hoogte verschillende bolderarmaturen met bandvormige lichtsterkteverdeling

Bij paden bedraagt de minimaal vereiste verlichtingssterkte 0,6-1 lx. Dit bepaalt de afstand tussen armaturen. Het licht tussen de armaturen op de donkerste plek ligt hieraan ten grondslag. Zo leiden lage lichtpunthoogtes tot kleine afstanden tussen de armaturen en tot een groter aantal armaturen. Bij hogere lichtpunten is het omgekeerde het geval.

Scene 1

Bij de grote bolderarmaturen bedraagt de lichtpunthoogte 1 m. Het pad wordt gelijkmatig verlicht. De afstand tussen de armaturen bedraagt 9 -10 m.

Scene 2

Bolderarmaturen in tussenformaat met een lichtpunthoogte van 50 cm: Het licht is wat meer geaccentueerd. Dit leidt tot een afstand tussen de armaturen van 5 m.

Scene 3

Kleine bolderarmaturen met lage lichtpunthoogte (20 cm). Door deze lage lichtpunthoogte ontstaan lichte gedeelten in de naaste omgeving van de armaturen. Het licht is geaccentueerd. Er wordt een afstand van 2,5 m tussen de armaturen aanbevolen.


Het lichteffect vanuit vogelperspectief

Van boven is de lichtsterkteverdeling van de drie voorgestelde bolderarmaturen goed vergelijkbaar. De ingetekende lichtsterkteverdelingscurve toont de verlichtingssterkte van 0,5 lx op het grondoppervlak. Deze waarde is bepalend voor de berekening van de maximale afstand van de armaturen tot elkaar. Een lichte overlapping van deze lichtsterkteverdelingscurve is aan te bevelen, omdat het licht in de overlapping bij elkaar wordt opgeteld en samen een resultaat van 1 lx heeft, de minimaal vereiste benodigde waarde voor de verlichtingssterkte op fiets- en voetpaden.

Vanuit veiligheidsoogpunt is een gelijkmatige verlichting belangrijk op openbare wegen. De architectonische omgeving in openbare gebieden is ruim opgezet. Hierin hebben hoge bolderarmaturen een harmonisch effect.

Kleine bolderarmaturen worden eerder toegepast in de particuliere sector.

Scène 1 · lichtpunthoogte 1 m · afstand tussen armaturen 9 m
Scène 2 · lichtpunthoogte 0,5 m · afstand tussen armaturen 5 m
Scène 3 · lichtpunthoogte 0,2 m · afstand tussen armaturen 2,5 m