Verlichtingstheorie

Lichttechnische grootheden en formules

Lichtstroom

De lichtstroom definieert al het licht dat in alle richtingen door een lichtbron wordt afgegeven.

Symbool: ϕ Eenheid: Lumen Symbool: lm

Ruimtehoek

De ruimtehoek is een geometrische grootheid, die dient voor de beschrijving van een ruimtesegment binnen een kegel. Hij beschrijft de verhouding tussen de afmetingen van een gebied op het kegeloppervlak tot het kwadraat van de kegelradius.

Symbool: Eenheid: Steradiaal Symbool: sr

A: verlicht vlak (bolsegment) in m² r: afstand lichtbron tot verlicht vlak (kegelradius) in m

Lichtsterkte

De lichtsterkte drukt de verhouding uit tussen de lichtstroom en een bepaalde ruimtehoek. De lichtsterkte is een maatstaf voor de lichtuitstraling van een lichtbron in een bepaalde richting.

Symbool: I Eenheid: Candela

Verlichtingssterkte

De verlichtingssterkte is een maatstaf voor het licht dat een vlak raakt. Deze bepaalt de verhouding tussen de lichtstroom die een verlicht vlak raakt en de grootte van dit oppervlak.

Symbool: E Eenheid: Lux Symbool: lx

Luminantie

De luminantie is een maat voor de helderheidsindruk, die in het menselijk oog door een lichtgevend of een verlicht vlak wordt opgeroepen. De getallenwaarde van de luminantie wordt verkregen door de lichtsterkte te delen door de afmetingen van het vlak gezien vanaf de meetafstand.

Symbool: L Eenheid: Candela per m² Symbool:  cd/m²

Lichtopbrengst

De lichtopbrengst geeft aan met welk rendement het opgenomen elektrische vermogen P in licht wordt omgezet, ofwel hoeveel lichtstroom per watt opgenomen elektrisch vermogen er door een lichtbron wordt geproduceerd.

Symbool: η Eenheid: Lumen per watt Symbool: lm / W


Snelle raming

Het aantal armaturen in binnen- en buitenruimten kan eenvoudig worden berekend.

Als hoogte van de binnenruimte wordt een standaardwaarde van tussen 3 en 6 meter aangenomen. Is de ruimte hoger, dan zijn er ook meer armaturen nodig om de gewenste gemiddelde verlichtingssterkte te bereiken.

Voor buitenruimten gaan wij uit van lichtpunthoogtes van 4 tot 6 m. De verlichtingssterktes, die hier doorgaans bereikt moeten worden zijn zo gering (ca. 10 lx) dat verschillen tussen de lichtpunthoogtes binnen het gedefinieerde bereik bij 1 tot 2 lx liggen. Dit is met het blote oog niet meer waarneembaar.

De afmetingen van het vlak en de vereiste verlichtingssterkte vormen meestal vaste bestanddelen van een verlichtingsplanning. De totale lichtstroom ϕtot moet worden berekend, waarmee de benodigde armaturen en hun aantal kan worden vastgesteld.

De berekende totale lichtstroom ϕtot wordt gedeeld door de lichtstroom ϕ van een gekozen armatuur, wat resulteert in het theoretische aantal armaturen.

Dit resultaat moet nog worden gedeeld door de onderhoudsfactor WF van het armatuur (gedefinieerd op 0,8).

Dit resulteert in een grove benadering van het benodigde aantal armaturen.


Legenda

n: Aantal armaturen E: gemiddelde verlichtingssterkte A: Oppervlak ϕ: Lichtstroom van het armatuur ϕtot: Totale lichtstroom WF: Onderhoudsfactor – gedefinieerd op 0,8

Buitenruimte Lichtpunthoogtes tussen 4 en 6 m

Binnenruimte Lichtpunthoogtes tussen 3 en 6 m